Crisis
Wij hebben natuurlijk gemakkelijk praten, zei een kennis van me. Zij en haar man, beiden een goede baan en tamelijk veel onroerend goed in bezit, merkten niks van de crisis. En ik was het met haar eens dat doemdenken ook niks oplost. En dat de psychologische factor ozo belangrijk is. Maar als mensen in een neergaande denkspiraal terecht zijn gekomen, ze er moeilijk uit te trekken zijn. En als iedereen roept dat het nog veel erger wordt, ja, dan wordt het, volgens The Secret, ook alleen maar erger. Hoe charmant Obama ook lacht. De Nederlandse economie is vorig jaar met twee procent gegroeid. En het Centraal Plan Bureau kan wel meer voorspellen. Het zijn maar voorspellingen natuurlijk. De consument blijft zich suf kopen. Maar ja, wij hebben makkelijk praten. Wij staan niet op straat, zoals talloze anderen die hun baan zijn kwijtgeraakt. Zelf heb ik de crisis ook al ervaren, zij het in minieme mate. Eind december was ik bij de uiterst gezellige kerstborrel van De Weekkrant, waarvoor ik sinds een jaar eens in de twee weken een bijdrage schreef. Het ging goed met de Friese editie, werd verteld. Er werd overwogen om een nieuwe freelancefotograaf toe te voegen. Nog geen anderhalve maand later kreeg ik via de mail van de hoofdredacteur te Zwolle te horen dat mijn bijdragen niet langer op prijs werden gesteld. Kredietcrisis weet je wel. Mijn directe contactpersoon was verrast, zij wist van niks. De dag ervoor had ze me nog gemaild voor een volgend onderwerp. Kranten gaan dus op de kleintjes letten. En elke cent telt. Dus naar ervaring en kwaliteit wordt niet gekeken. Even blase: als NRC-correspondent ben je toch niet zomaar iemand. Maar het telt niet. De beste journalisten worden achteloos aan de kant geschoven. Las ik in het NRC van vorige week. Een crack die alom complimenten oogstte over haar verslag van de Inauguratie van Barack Obama kreeg van haar chef doodleuk te horen dat er 24 mensen uit moesten. ''En jij bent er een van.''
Ik heb trouwens een stomme fout gemaakt. Ik heb een naam verkeerd gespeld, of erger nog: totaal verhaspeld. Een meneer Bontekoning heb ik per abuis Bontebok genoemd. Consequent dat wel. Anders had de eindredactie me wel gebeld: hee, is het nu Bontebok of Bontekoning? Ook in mailtjes van onze NRC-eindredactie wordt er voortdurend gehamerd. Op checken en zorgvuldigheid. Nu was dit voor een andere opdrachtgever, maar het blijft stom. Ik heb zowel de opdrachtgever, die overigens op zich tevreden was over het artikel, als de persoon in kwestie excuses aangeboden.
Hoe kan zoiets gebeuren? Je schrijft het stuk en ziet in je aantekeningen ''B'' staan. Je weet nog vaag dat het iets met Bonte te maken had. In plaats van, wat ik eigenlijk altijd doe, de naam nog eens goed te controleren (''Hoe heette die man nou precies?'') ging ik af op de naam die zich blijkbaar in mijn hoofd had vastgezet. Bij Bonte dacht ik blijkbaar aan Bok. Niet aan Bonte was of Bonte specht. Of Bonte Hond. En helaas al helemaal niet aan Bontekoning. Mijn opdrachtgever probeerde me nog te troosten met de woorden: ''Ik geef toe dat Bontebok lekkerder bekt dan Bontekoning.'' Maar voor de persoon in kwestie is het erg vervelend. Niet alleen omdat je hem nu als kleine zelfstandige niet treig kunt vinden via de zoekmachine, maar omdat de naamsverhaspeling ook zo kwetsend is. Een naam is toch al zo identiteitsgevoelig. Ik herinner me dat mijn oma altijd behoorlijk pissig werd als iemand haar ,,mevrouw Mik'' noemde. Ze bitste dan: 'DE Mik!' En haar meisjesnaam was VAN Doesburg, dus niet gewoon Doesburg. De hilariteit en minachting waren groot toen een dominee van de kansel mijn vader al stotterend Jan de WIT noemde. Die had natuurlijk nog nooit van DE MIK gehoord en dacht aan een tikfout. Dus meneer Bontekoning, ik begrijp de gevoeligheden. Mijn fout is onvergeeflijk. Ik zal voortaan beter uitkijken.
Het was niet de eerste keer trouwens. In een ver verleden heb ik een meneer van der Valk eens consequent van der Wal genoemd. Het is al ruim 15 jaar geleden, maar ik weet het nog altijd. De geinterviewde in kwestie deed het af als: ''geeft niks', maar stom was het wel. Ik ben goddank niet de enige. Een collega noemde ooit een meneer De Geus meneer De Reus. Ik troost me met een uitspraak van Abraham Lincoln: ''Wie niet in staat is een fout te maken is tot niets in staat.'' En neem me ernstig voor elke naam voortaan te checken.
Ik heb trouwens een stomme fout gemaakt. Ik heb een naam verkeerd gespeld, of erger nog: totaal verhaspeld. Een meneer Bontekoning heb ik per abuis Bontebok genoemd. Consequent dat wel. Anders had de eindredactie me wel gebeld: hee, is het nu Bontebok of Bontekoning? Ook in mailtjes van onze NRC-eindredactie wordt er voortdurend gehamerd. Op checken en zorgvuldigheid. Nu was dit voor een andere opdrachtgever, maar het blijft stom. Ik heb zowel de opdrachtgever, die overigens op zich tevreden was over het artikel, als de persoon in kwestie excuses aangeboden.
Hoe kan zoiets gebeuren? Je schrijft het stuk en ziet in je aantekeningen ''B'' staan. Je weet nog vaag dat het iets met Bonte te maken had. In plaats van, wat ik eigenlijk altijd doe, de naam nog eens goed te controleren (''Hoe heette die man nou precies?'') ging ik af op de naam die zich blijkbaar in mijn hoofd had vastgezet. Bij Bonte dacht ik blijkbaar aan Bok. Niet aan Bonte was of Bonte specht. Of Bonte Hond. En helaas al helemaal niet aan Bontekoning. Mijn opdrachtgever probeerde me nog te troosten met de woorden: ''Ik geef toe dat Bontebok lekkerder bekt dan Bontekoning.'' Maar voor de persoon in kwestie is het erg vervelend. Niet alleen omdat je hem nu als kleine zelfstandige niet treig kunt vinden via de zoekmachine, maar omdat de naamsverhaspeling ook zo kwetsend is. Een naam is toch al zo identiteitsgevoelig. Ik herinner me dat mijn oma altijd behoorlijk pissig werd als iemand haar ,,mevrouw Mik'' noemde. Ze bitste dan: 'DE Mik!' En haar meisjesnaam was VAN Doesburg, dus niet gewoon Doesburg. De hilariteit en minachting waren groot toen een dominee van de kansel mijn vader al stotterend Jan de WIT noemde. Die had natuurlijk nog nooit van DE MIK gehoord en dacht aan een tikfout. Dus meneer Bontekoning, ik begrijp de gevoeligheden. Mijn fout is onvergeeflijk. Ik zal voortaan beter uitkijken.
Het was niet de eerste keer trouwens. In een ver verleden heb ik een meneer van der Valk eens consequent van der Wal genoemd. Het is al ruim 15 jaar geleden, maar ik weet het nog altijd. De geinterviewde in kwestie deed het af als: ''geeft niks', maar stom was het wel. Ik ben goddank niet de enige. Een collega noemde ooit een meneer De Geus meneer De Reus. Ik troost me met een uitspraak van Abraham Lincoln: ''Wie niet in staat is een fout te maken is tot niets in staat.'' En neem me ernstig voor elke naam voortaan te checken.